Het spreidingsbeleid bij volkshuisvesting omvatte maatregelen
waarmee de Nederlandse overheid vanaf de jaren zeventig mensen
van kleur – migranten en staatsburgers zoals Surinamers en
Antillianen – geografisch wilde spreiden om vermeende ‘gettovorming’
te voorkomen. Op basis van juridische casuïstiek en archiefmateriaal
analyseren de auteurs hoe dit beleid discriminerende en racistische
effecten had, en wat groepen die zich ertegen verzetten aan het
non-discriminatierecht hadden. Regeringsfunctionarissen koppelden
werkloosheid, armoede, ‘achterstand’ en criminaliteit aan immigratie,
waardoor raciale aannames het beleid onmiskenbaar stuurden.
Hoewel ‘ras’ niet werd genoemd, werd het impliciet aangeduid – een
vorm van ‘racisme zonder ras’, passend bij het dominante zelfbeeld
van ‘witte onschuld’. De auteurs concluderen dat de rechtspraak
blijk geeft van raciale afasie: de bedoelde raciale effecten bleven
onbenoemd of werden ontkend. Toch is juridische actie niet zinloos
zolang activisten institutioneel racisme blijven agenderen en
overheden tot erkenning dwingen.
Mitchell Esajas en Thomas Spijkerboer, ‘Spreiding in het volkshuisvestingsbeleid en rechterlijkeraciale afasie’, in Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme (red), Samen voor gelijkheid. Een toekomstvisie op het non-discriminatierecht, 125-143








