Op 12 februari 2009 werd Geert Wilders de toegang tot het Verenigd Koninkrijk ontzegd toen hij de film Fitna wilde vertonen in een gebouw van het Britse Parlement. De weigering was ingegeven door de verwachting dat de bijeenkomst aanleiding zou zijn voor verstoren van de openbare rust en de openbrae orde – lees: de Britse overheid vreesde relletjes. Wilders vocht deze toegangsweigering aan bij de Britse vreemdelingenrechter. Deze rechter stelde vast dat Wilders zijn opvattingen op zodanige wijze uit dat “ieder redelijk denkend mens deze als schofferend voor de Islamitsiche godsdienst en zijn grondlegger zou beschouwen.” Desondanks won Wilders de zaak met vlag en wimpel. In een uitspraak van 17 oktober 2009 stelde de rechter vast dat de vrijheid van meningsuiting nu juist van belang is als het gaat om meningen die controversieel zijn en commotie veroorzaken. Deze uitspraak was voorspelbaar, en volkomen terecht. Als mensen willen demonstreren tegen Geert Wilders of Zwarte Piet hebben ze daar het volste recht toe. En als de demonstranten dreigen de orde te verstoren, dan worden niet Geert of Piet verboden, maar zorgt de politie dat de tegendemonstratie niet uit de hand loopt.
Afgelopen zaterdag heeft de Nederlandse regering de landingsrechen van het vliegtuig van de Turkse minister Cavusoglu ingetrokken. Later op die dag heeft burgemeester Aboutaleb een noodverordening afgekondigd om te voorkomen dat minister Kaya het woord kon voeren in het Turkse consulaat, en om te voorkomen dat publiek het consulaat kon bereiken. Vervolgens is Kaya als ongewenst vreemdeling uitgezet. Deze ongebruikelijke maatregelen zijn genomen omdat de Nederlandse overheid het niet goed vond dat zij Turkse Nederlanders kwamen oproepen om bij het referendum op 16 april te stemmen voor een presidentieel systeem, waarbij de huidige president Erdogan een positie zou krijgen die veel lijkt op die van zijn Franse of Amerikaanse collega. Het uiten van die mening levert in Nederland geen strafbaar feit op. De Nederlandse reactie is dan ook uitsluitend ingegeven door de inhoud van de meningen die de Turkse ministers hier wilden komen verwoorden.
Het gaat daarbij om meningen die wat mij betreft tegesproken moeten worden. In Turkije hebben rechtsstatelijke waarborgen nooit erg veel om het lijf gehad, maar na de staatsgreep van juli vorig jaar zijn ze de nek omgedraaid. Dan ook nog eens meer macht leggen bij de president die daar leiding aan geeft is een slecht idee. Maar het is een idee dat wel geuit mag worden. Pim Fortuyn haalde een aan Voltaire toegeschreven citaat aan: “Ik kan uw mening nog zo abject vinden, maar ik zal uw recht verdedigen om die te uiten.” Als het uiten van een mening dreigt te leiden tot het verstoren van de openbare orde is de passende reactie niet het beëindigen van de meningsuiting, maar van de ordeverstoring – maar zonder de tegendemonstratie onmogelijk te maken.
De Turkse regering wordt voor open doel gezet. Natuurlijk loopt die naar de rechter met een beroep op de mensenrechten, en natuurlijk geeft de rechter Turkije uiteindelijk gelijk. Gedachten zijn vrij. Sinds de Turkije-deal durfde Nederland al nauwelijks de staat van de mensenrechten in Turkije aan de orde te stellen. Premier Rutte noemde rapporten van Amnesty International “geruchten” – een tekst figuren als Poetin en Erdoğan waardig. Maar het hele Nederlandse politieke spectrum is het er nu, zonder ook maar één uitzondering, over eens dat de vrijheid van meningsuiting niet geldt voor de voorstanders van de Turkse grondwetswijziging. Mocht Nederland het ooit weer eens kunnen opbrengen om kritiek te hebben op de mensenrechten in Turkije, dan zal die met hoongelach worden begroet. En het pijnlijke is dat de Turkse regering daar dan een beetje gelijk in heeft.
NRC-Handelsblad 13 maart 2017